Terug naar Kennisbank

Tuinen van Overvloed

Ongeveer 80 geïnteresseerden, onder wie zo’n tien KNNV-leden, waren op 28 februari naar de bibliotheek in Zeist gekomen voor de lezing over permacultuur als duurzame inspiratie voor de leefomgeving. Dit was de eerste lezingenavond rond het jaarthema “Natuur en groen dichtbij”, die de lokale natuur- en milieuorganisaties samen met de Bibliotheek Zeist organiseren in 2013.

In zijn welkomstwoord gaf Patrick Greeven (St. Milieuzorg Zeist) aan dat er in Zeist allerlei initiatieven zijn op het gebied van kleinschalige stadslandbouw en moestuinen.

Fransje de Waard, afgestudeerd als tropisch bosbouwkundige aan de landbouwuniversiteit, hield een bevlogen pleidooi hoe de voedselproductie anders zou moeten, maar na afloop was mijn vraag wat permacultuur is, eigenlijk nog niet beantwoord. Na wat speurwerk op Google ontstond het volgende beeld hierover.
Bij permacultuur, een samentrekking van permanent en cultuur, gaat het om een functioneel ecosysteem c.q. met inachtneming van ecologische principes. Duurzame opbrengsten van ecosystemen zijn het doel. Een afgeleide hiervan is de vruchtbare, eetbare en natuurlijke tuin. Permacultuur is dan ook te zien als een kleinschalige zelfvoorzienende landbouw. Het begrip is in de jaren ’70 van de vorige eeuw aan de universiteit van Tasmanië (Australië) ontwikkeld door Bill Mollison en David Holmgren.

In het verhaal van Fransje ging het o.a. om de ingewikkelde labels op voedingsmiddelen als een overigens moeilijk te begrijpen verantwoording van o.a. de productiewijze. Daarmee duidde ze aan dat we wel erg ver van de groei van gewassen zijn weggedreven. Voedsel als rente uit ecosystemen is dan ook haar missie. Inspiratie daarvoor had ze opgedaan in tropische regenwouden, waarin zeven ecologische niches zijn te onderscheiden. Min of meer van boven naar beneden zijn dat hoge bomen, lagere bomen, fruitstruiken, groenten en kruiden in de vorm van vaste planten, eetbare wortels en knollen, bodembedekkende eetbare planten en tot slot klimplanten.

In zo’n ecosysteem is er ook sprake van transitie: planten koloniseren kale plekken, er is een natuurlijke opvolging van gewassen (successie) en het systeem gaat zelf het werk doen. Ingrepen zoals spitten, verstoren daarbij het ecosysteem. Ook zwarte grond past niet in dit concept. Bedekking van de grond leidt nl. tot minder temperatuurschommelingen in de bodem, wat het bodemleven weer ten goede komt. Overigens leven allerlei bodemorganismen op een eigen diepte. Zo zitten regenwormen op 5-10 cm diepte, terwijl tijgerwormen, vooral bekend als “compostwormen”, veel dichter onder de oppervlakte leven.

Om structuurbederf van de bodem tegen te gaan, pleitte Fransje voor een permanente scheiding tussen teelt- en loopoppervlak. Om het loopoppervlak minimaal te houden zijn sleutelgatbedden met lusvormige looppaadjes ontwikkeld om bij alle planten te kunnen komen.

Tot slot liet ze wat voorbeelden van stadstuinbouw zien:

  • kruidentuintjes op binnenplaatsen van wooncomplexen,
  • bakken van 1,20 x 1,25 m met daarin 16 vakken, ook wel aangeduid als “vierkantemetertuinen”,
  • koolteelt in bakken in De Pijp in Amsterdam en
  • tegeltuintjes in Amsterdam waarbij bewoners een deel van het trottoir als tuin mogen gebruiken.

De belangstelling voor dit soort kleinschalige tuinbouw wordt mede gevoed doordat ook supermarkten allerlei kruiden en andere nutsgewassen ook als plant aanbieden. Dat kan het besef van de groei van gewassen vergroten, omdat je bijvoorbeeld ziet hoe aardbeien aan een plant groeien. Niet alleen voor kinderen, maar ook voor volwassenen is dat soms een openbaring.

Voor diepgaande informatie was de tijd te kort, maar de lezing was wel een aanzet tot het denken over ecologische principes.

Kenmerken

Datum 2014 / 04
Publicatie Artikel
Thema Geen