Terug naar Kennisbank

Välkomna till Öland

Al vele jaren gaan Martha en ik mee op KNNV-kampen in binnen- en buitenland. Tegenwoordig zijn ook IVN-ers welkom op deze kampen. Van bijna alle kampen wordt een verslag gemaakt, waarin mijn bijdrage meestal bestaat uit – het zal niet verbazen – paddenstoelen. Van het kampverslag over het bezoek aan het eiland Öland in de Oostzee bij Zweden in 2007 heb ik uit mijn archief de volgende bijdrage gehaald. In het kader van de oproep voor kopij als gevolg van de coronacrisis kon dit niet meer geplaatst in het zomernummer, maar het past nu des te beter.

Opmaat

Natuurlijk een uitdagend onderwerp, paddenstoelen op Öland, maar dan niet na zo’n droge periode als ook daar geweest was. Schimmels hebben absoluut vocht nodig voor de ontwikkeling van het mycelium en dat viel er voldoende toen we er waren, maar daarvoor was het wel heel droog geweest. Mijn verwachtingen waren niet hooggespannen en eigenlijk had ik ook niet echt ingezet op de “kinderen der duisternis”, maar wilde vooral de flora en fauna in de breedte meemaken, d.w.z. vogels, planten, enz. Met de aanwezigheid van veel en velerlei kennis in de groep kwam ik aardig aan mijn trekken.

Wat is en blijft het toch boeiend met een willekeurig samengestelde groep met maar één gezamenlijke passie, n.l. de natuur, op stap te gaan! Die gezamenlijke beleving vind ik heel motiverend en dat geldt niet alleen mij maar ook Martha. Zij beleeft de natuur veel meer als totaliteit en voor haar hoeft die gekte van alles op naam willen brengen niet zo. Je kunt ook gewoon genieten van kleuren, vormen, geuren, de opluistering van het landschap. 

Het determineren van paddenstoelen zoals ik dat thuis doe is dan ook een eenzaam gebeuren achter de microscoop en omgeven door boeken. Maar dan uiteindelijk een soort op naam kunnen brengen..!! Het summum van voldoening!

In die 2 weken ontdekten we opnieuw hoe variabel het schimmelrijk is: 3x een inktzwammetje (Coprinus), 2x een vlekplaat (Panaeolus), 2x een polypoor (Polyporus) en verder uit diverse geslachten één exemplaar.  De foto hieronder laat de verschillende stadia van het Herculesplooirokje zien.   

Herculesplooirokje

Gewone heksenboleet                                                                               

Het plooirokje, een inktzwammetje op hout(resten), dat zich binnen een paar uur ontvouwt, een (halve) dag staat te schitteren, waarbij de plaatjes (lamellen) door het hoedvliesje heen te zien zijn (geplooid rokje) om dan al snel weer te vervloeien tot een hoopje zwarte inkt; uiteraard druppelen de sporen mee. Bij bestudering van de plaatjes valt op dat die de steel niet bereiken, maar allemaal vastzitten aan een ringetje; dit kenmerk geldt voor een aantal soorten inktzwammetjes, de plooirokjes.

Carolus Linnaeus                                                                                

In die enorme verscheidenheid in de natuur ordening aanbrengen, dat is de verdienste van Carl (of Carolus) Linnaeus, geboren in 1707 (!) in Småland in Zweden, in 1757 in de adelstand verheven waarbij hij de naam Carl von Linné aannam. Voor biologen is de aanduiding “L” al voldoende om te weten wie bedoeld wordt. Zijn doel was de hele schepping in kaart te brengen en te ordenen; hij werd “de tweede Adam” genoemd. Voor hem kende de schepping een hiërarchie met de mens bovenaan. Dat hij homo sapiens op één lijn stelde met de apen (primaten) was opzienbarend. Zijn ijver was enorm en de verschillende edities van Systema Naturae namen zeer in aantal en omvang toe; de eerste editie telde twaalf pagina’s folio, de twaalfde 2300 pagina’s met afgerond 15000 soorten mineralen, planten en dieren. Deze aantallen rangschikken en benoemen is al een hele klus, laat staan de één miljoen soorten waarvan men aan het einde van de achttiende eeuw dacht dat de aarde ermee bevolkt was. Tegenwoordig houdt men rekening met 30 tot 40 miljoen soorten op aarde of meer! De binaire nomenclatuur, de dubbele naamgeving per soort, geïntroduceerd door Linnaeus heeft de tand des tijds grotendeels doorstaan. Regelmatig treden verschuivingen in inzichten op; genetisch onderzoek opent (andere) mogelijkheden, maar de bodem waarop het classificatiesysteem staat is nog dezelfde en een deel van die bodem is ontstaan door o.a. een bezoek aan Öland in 1741, het eiland waaraan een groep KNNV-ers in 2007 een bezoek bracht, met minder verreikende gevolgen, dat is zeker, maar met een grote mate van betrokkenheid.

Gewoon

Is een gewoon eikebladzwammetje gewoon, omdat hij veel voorkomt of omdat hij bijzondere soortgenoten heeft? En hoe zit dat met de gewone glimmerinktzwam? In ieder geval zijn het buitengewone pareltjes in de natuur als je ze fris op blad dan wel hout ziet staan. Het eikenbladzwammetje staat vaak in groepen; het glimmerinktzwammetje weet zich nauwelijks te ontplooien, zo dicht staan de hoedjes bijeen. Stel dat je een gaaf exemplaar van Boletus erythropus ziet staan – je weet niet wat je ziet zo mooi – dan vul je op de lijst als Nederlandse naam in: gewone heksenboleet; bijna beledigend. Toegegeven, de gladstelige en netstelige heksenboleet zijn zeldzamer en minstens zo mooi, maar toch. En onder al die hoeden op steeltjes zie je òf plaatjes òf buisjes, maar in ieder geval een enorme oppervlaktevergroting. Hoeveel sporen per paddenstoel? Duizenden, miljoenen, miljarden, in ieder geval ontzettend veel en maar een enkele zal goed terechtkomen.

Wat een verspilling, maar wat ook een noodzaak. Laten we echter wel wezen, een ejaculatie van de man levert toch ook zo’n 300 miljoen spermacellen op en deze actie is heel wat gerichter dan het op goed geluk laten vallen van al die sporen door een paddenstoel; de wind neemt ze mee en brengt ze soms dichtbij soms ver weg en een enkele zal het gaan redden: voortzetting van de soort.

gewone heksenboleet

Gewone heksenboleet

Geuren is speuren.

Elke mycoloog zal bij een hem onbekend exemplaar de paddenstoel onder de neus houden om de geur te bepalen. Dat is vaak best moeilijk, want een geur definiëren is doorgaans veel lastiger dan het vaststellen van de kleur, hoewel ook dat geen eenvoudige zaak is. Maar er bestaan kleurcodes en dan red je het meestal wel. En de dooiergele mestzwam is in verse toestand duidelijk dooiergeel, maar zo grauw als zijn naam doet vermoeden is de grauwe vlekplaat eigenlijk niet eens. De grote molenaar ruikt dus naar meel, de kale knoflooktaailing doet zijn naam alle eer aan.

Stinkt de grote stinkzwam of is dat een subjectieve aanduiding voor een geur waarvan een ander zegt dat hij in het bos best aangenaam is? Zijn Latijnse naam is eerlijker, n.l. Phallus impudicus, waarbij impudicus staat voor brutaal. Het grapje dat die man daar te ondiep ligt begraven doet het publiek even glimlachen, maar de aandacht gaat al uit naar de volgende vondst, de echte tonderzwam; hoefijzervormig zit het exemplaar tegen de stam van de boom genesteld. Prachtige soort, in opmars naar het noorden (van Europa); resultaat van klimaatverandering?

grote stinkzwam

Grote stinkzwam

Schimmels

Paddenstoelen zijn de vruchtlichamen van schimmels, waarbij het woord vruchtlichaam niet te letterlijk moet worden genomen, want er vindt geen bevruchting plaats van een zaadcel met een eicel. Alles lijkt wat eenvoudiger bij deze organismen en dat is misschien ook wel zo. Toch vinden in deze organismen processen plaats die ons verbazen; het is op een bepaalde manier allemaal zo efficiënt en effectief geregeld. Schimmels staan met bacteriën onderaan de kringloop in de natuur maar anderzijds toch ook bovenaan. Via afbraak maken ze organische stoffen weer bruikbaar voor de groene planten en daarmee maken ze de loop der dingen tot een kringloop.

Sommige schimmels ruimen op en (maar) goed ook, andere vallen aan op levende organismen (parasieten), een derde groep leeft in symbiose met voornamelijk houtige gewassen = mycorrhizavormers. Bij de laatste groep zijn de schimmeldraden onderaards verweven met de fijnste worteltjes van de bomen en samen profiteren ze van deze verbinding. De smakelijke russula is zo’n bondgenoot van bomen.

Stekels en sterren

Tenslotte nog een paar bijzonderheden, ook in ons land niet algemeen te noemen: de oorlepelzwam en de heideaardster. De eerste op kegels van naaldbomen, weinig opvallend op het eerste gezicht. Pak de min of meer ingegraven kegel eens op, draai het paddestoeltje om en de schoonheid van de stekels blinkt je tegemoet. Het hoedje dat wat zijdelings op de steel staat is maar een enkele cm in doorsnede, maar de stekeltjes aan de onderkant zorgen weer voor die noodzakelijke oppervlaktevergroting, vergelijkbaar met de lamellen en buisjes bij andere soorten. Bij de heideaardster ziet het voortplantingsorgaan er weer heel anders uit. Het bolletje dat naar boven komt ontplooit zich bovengronds en de slippen vouwen zich open, waarbij het bolletje a.h.w. vrijkomt. Het gaatje dat bovenin ontstaat laat de sporen vrij, zodra het aangeraakt wordt. Dat kan een regendruppel zijn of een voorbijganger die er achteloos tegenaan loopt/schopt; je zou kunnen zeggen dat deze soort erom vraagt aangeraakt te worden. Op de foto zie je een exemplaar van de gekraagde aardster die ook in onze regio voorkomt. Is de aardster een gevallen (hemel)ster? Wat mij betreft mag het zo zijn.

oorlepelzwam

Oorlepelzwam (foto Suzan Bol)

gekraagde aardster

Gekraagde aardster (foto Suzan Bol)

Slotmaat

En zo zit er achter die wereld van schimmels een verhaal dat je niet meer loslaat als je eraan begonnen bent. Waarom zo intrigerend? Ik weet het niet, maar waarschijnlijk is de vonk van Linnaeus toch overgeslagen op al die mensen die zich met de natuur bezighouden en proberen enige ordening aan te brengen in de veelheid van organismen. Daarnaast is het genieten van de verscheidenheid iets waar je nooit genoeg van krijgt. Het combineren van die twee gegevens lijkt mij voldoende om er op uit te trekken en dat dit gebeurde in het jaar waarin herdacht werd dat Linnaeus 300 jaar geleden geboren werd én in het geboorteland van deze veelzijdige wetenschapper was mooi meegenomen.

Bert Tolsma

NB. Foto’s van auteur, voorzover niet anders vermeld.

Kenmerken

Datum 2020 / 09
Publicatie Artikel
Auteur Bert Tolsma
Thema Geen