In De Grote Ratelaar 2020-2 schreef ik al over het gebied De Hees en De Zoom met zijn korstmossen en het korstmossen herstelplan. Nu wil ik wat verder ingaan op de korstmossen, zie ook De Grote Ratelaar 2020-3.
Wat is een korstmos?
Anders dan de naam doet vermoeden, is een korstmos (licheen) geen mossoort, maar een symbiose van groenalgen of soms cyanobacteriën (blauwwieren) met een schimmel. De naam korstmos is echter zo ingeburgerd, dat aanpassen daarvan veel problemen zou opleveren. Een symbiose is het samenleven van twee organismen van verschillende soorten, waarbij de samenleving voor ten minste één van de organismen gunstig of zelfs noodzakelijk is. De beide partners heten symbionten. Sommige algensoorten die in korstmossen voorkomen, kunnen ook vrij leven, de schimmel wordt echter nooit zonder de alg aangetroffen.
Ingebed in het schimmelweefsel leven eencellige algen of cyanobacteriën, deze zorgen voor het voedsel. Koolhydraten zoals glucose worden gemaakt middels fotosynthese, waarbij lichtenergie wordt gebruikt om koolstofdioxide en water om te zetten in de koolhydraten, hier komt zuurstof bij vrij. De bouwstoffen voor eiwitten en vetten, zoals stikstof en fosfor worden afhankelijk van het groeitype gehaald uit het substraat (schors, steen, zand), uit zwevend stof uit de lucht dat zich aan het korstmos hecht, of uit in regenwater opgeloste stoffen. De schimmel zorgt voor structuur, bescherming en houvast op een substraat. Schimmelpartners produceren dikwijls bittere chemische stoffen die het korstmos beschermen tegen vraat. Korstmossen zijn dus afhankelijk van licht en water. Korstmossen die bijvoorbeeld in Europa op bomen groeien, zitten vooral aan de zuidwestkant, daar is de grootste beschikbaarheid van licht en water.
Korstmossen bestaan dus voor een groot deel uit een schimmel. Mossen staan dichter bij de gewone planten, ze zijn het meest verwant aan varens en paardenstaarten. Groene tapijten mossen en korstmossen zijn ecologisch wél verwant. Ze vervullen vaak een vergelijkbare rol in een ecosysteem en meestal is dat op microniveau. Een mat van mos of korstmos vormt een wereld op zich.
Rode heidelucifer
Bouw
Het korstmosplantje wordt een thallus genoemd. Er zijn globaal de volgende vormen te onderscheiden:
– Korstvormige soorten: deze zijn korrelig of glad en liggen dicht op het substraat.
– Bladvormige soorten hebben een duidelijke laag-structuur: een merg (medulla) en een schorslaag (cortex). Tussen schors en merg ligt een laag met algen. De schorslaag beschermt de rest van het korstmos tegen schadelijke uv-straling en te sterke uitdroging.
– Struikvormige soorten bestaan uit bundels vertakkende, bandvormige lappen die aan één kant aan het substraat zijn vastgehecht.
– Baardmossen bestaan uit lange, ronde draden, die op één plaats aan het substraat vastgehecht zitten. Ook hier is een merg en schorslaag aanwezig.
Op het thallus kunnen diverse aanhechtings- en voortplantingsonderdelen aanwezig zijn.
Biodiversiteit
Bijna alle schimmels uit de korstmossen behoren tot de ascomyceten (zakjeszwammen). Op de hele wereld komen zo’n 30.000 ascomyceten voor, waarvan ruim 40% korstmossen vormt. Een voorbeeld van ascomyceten die geen korstmossen vormen zijn de bekerzwammen.
In Nederland komen op het moment zo’n 700 soorten korstmossen voor. De helft daarvan heeft hooguit een tiental vindplaatsen bekend of gaat sterk achteruit, ze staan op de Rode Lijst.
Er is wereldwijd nog maar weinig over de verschillende soorten korstmossen bekend. Verder is de Nederlandse korsmosflora aan grote veranderingen onderhevig. Vandaar dat er, zelfs in Nederland, nog wel eens soorten die nieuw voor de wetenschap zijn beschreven worden. Zelfs in bepaalde door de mens beïnvloede milieus komt dit voor.
Gebogen schildmos
Ecologie en luchtverontreiniging
Veel korstmossen zijn net als planten gebonden aan een bepaalde biotoop. De belangrijkste verschillen in voorkomen tussen verschillende soorten korstmossen worden bepaald door de zuurgraad van het substraat, voedselrijkdom (bijv. zand is voedselarmer dan humus en eikenschors is voedselarmer dan schors van vlier) en vochtigheid. Hiermee hangt ook samen lichte/open en donkere/beschutte plaatsen.
Korstmossen reageren snel op veranderingen in het milieu of (indirect) op veranderingen van de eigenschappen van het substraat. Hierdoor zijn ze bruikbaar als meetinstrument voor luchtverontreiniging. In Nederland bestaat op de zandgronden al sinds 1988 een ammoniakmeetnet voor korstmossen. Momenteel zijn er vijf provincies die hieraan meedoen, ook Utrecht. Bijna 20.000 bomen worden elke vijf tot tien jaar bemonsterd. Het blijkt dat de Utrechtse Heuvelrug, de Veluwe en Drenthe de schoonste gebieden zijn wat betreft vervuiling door bemesting, maar de achteruitgang in deze gebieden gaat nog steeds door, ondanks alle ammoniak beperkende maatregelen. In sommige gebieden met veel intensieve veehouderij is er wel een verbetering. Het noorden van Nederland is relatief schoner dan het zuiden. Zwaveldioxide speelde tot in de jaren tachtig een belangrijke rol bij het verdwijnen van veel soorten korstmossen. Ammoniak is nu de grootste veroorzaker van de achtergang van soorten.
Zoals al gemeld komen in het gebied De Zoom nog enkele zeldzame korstmossen voor. Om deze meer kansen te geven gaat de natuurwerkgroep in de komende tijd verder met onderhoudswerkzaamheden. Boomlijken (afgestorven en omgevallen bomen) en eikenstrubben zullen worden vrijgezet. Corridors waar nog korstmossen voorkomen gaan we verbreden en ontdoen van de toplaag. We hopen daarmee de korstmossen een toekomst te geven.
Met dank aan Kok van Herk, korstmosdeskundige, Hans Kamerbeek en Jan Jonker, beiden natuurwerkgroepleden.
Bronnen:
– Wikipedia
– De Bryologische en Lichenologische Werkgroep (BLWG), een werkgroep van de landelijke KNNV
– foto’s en kaartje Jan Jonker
Simone Laanbroek